Later als ik groot ben
Dan word ik piloot
Ons kleine neefje komt bij ons logeren. Hij is bijna drie, zo’n leeftijd waarop de wereld nog maakbaar is, waar alles kan, waar verdriet geen ingewikkelde vorm heeft maar gewoon een plek in het hart vindt. Hij had het grote neefje van zijn kleine nichtje moeten zijn. En toch is hij dat ook. Want kinderen voelen het onmiddellijk wanneer er iemand ontbreekt.
Niet zoals wij dat doen, met woorden, gedachten of lange gesprekken. Kinderen rouwen met hun hele lijf. Ze weten nog niet hoe je verdriet moet uitleggen, dus ze leven het. In hoe ze soms ineens stilvallen, of juist iets vaker tegen je aan kruipen. In vragen die uit het niets komen. In hoe ze heel vanzelfsprekend een tekening willen geven aan iemand die ze nooit hebben gezien.
Hun rouw is geen verhaal; het beweegt door hun dag heen: in hoe ze spelen, vragen, vasthouden, of stil worden. En soms denk ik dat wij, volwassenen, daar iets van kunnen leren.
De eerste keer dat we op hem zouden passen, zei hij tegen zijn moeder dat hij óók op ons zou passen. Alsof hij al aanvoelde dat er iets kwetsbaars in ons leefde. Later, heel vanzelfsprekend, vertelde hij dat we met z’n allen met het vliegtuig op vakantie moesten gaan. “Want Fleure woont bij de sterren,” zei hij. “Dan kunnen we haar bezoeken. Of terughalen, want Eric en Marit zijn zo verdrietig. En anders kan ik haar mijn tekening geven.” Mijn hart brak en heelde tegelijk.
Vaak verlang ik ernaar om een beetje van zijn kinderlogica te mogen lenen. Die vrije manier van denken, waarin de afstand tussen hier en de sterren gewoon te overbruggen valt. Om weer te kunnen geloven dat een vliegtuig ons werkelijk dichter bij Fleure kan brengen. Dat als ik maar hard genoeg verlang, ik haar even zou kunnen aanraken tussen de sterren. Misschien moet ik gewoon weer durven dromen zoals toen ik zelf klein was en piloot worden nog het antwoord op alles leek. Want als ik eerlijk ben, is dat precies wat ik voortdurend probeer: een weg zoeken om dichtbij Fleure te zijn. En hij, met zijn open hart, lijkt die waarheid beter te begrijpen dan wij allemaal. Want rouwen is precies dat: manieren zoeken om dichtbij te blijven, al is het maar in gedachten.
Dus als je iets voor me wilt doen, koop dan een vliegtuig voor me of een luchtballon. Of geef me een bellenblaas, zodat ik bellen kan sturen die als je heel goed kijkt opstijgen tot ver boven de wolken. Bellen die misschien wel bij Fleure aankomen. Ons neefje doet het ook. Hij blaast ze omhoog en roept: “Allemaal voor Fleure.” En ik geloof hem. Kinderen liegen niet over dit soort dingen.
En als hij dan weer naar huis gaat, realiseer ik me wat zijn aanwezigheid achterlaat. Het hart van een kind kan de kilste kamer warm maken. En als die warmte wegtrekt keert ook de stilte terug. Maar ergens daarin, tussen die stilte en die warmte, daar leeft Fleure. En dat weet hij, niet met woorden maar met het tedere hart van een kind. Misschien wel puurder dan wij ooit nog kunnen.



Eric wat heb je dit weer ontroerend mooi geschreven. Ook met de " feest" dagen voor de deur wens ik jullie sterkte.